Het Parool, 17-04-1993

door DAVID PINTO

De Unie van Marokkaanse Moslimorganisaties in Nederland (Ummon) heeft gisteren het kort geding verloren tegen Mohammed Rabbae, de directeur van het Nederlands Centrum Buitenlanders (NCB).
Die heeft de Ummon er in een boek van beschuldigd Marokkanen in ons land te bedreigen en te intimideren in opdracht van koning Hassan II. Toch deugen de activiteiten van Rabbae niet, betoogt David Pinto, Nederlander van Marokkaanse afkomst en directeur van het Inter-Cultureel Instituut (ICI) te Groningen.

Wat mij zo opvalt in de berichtgeving over de kwestie rond Rabbae en de Ummon, is dat de Nederlandse media er een warme belangstelling voor koesteren zonder dat men schijnt te weten binnen welk breder kader de strijd zich afspeelt.

Natuurlijk is iedere vorm van bedreiging of intimidatie volstrekt verwerpelijk en absoluut niet acceptabel. Als iemand zich daaraan schuldig maakt, dient er direct tegen te wor­den opgetreden, ook als het gebeurt door mensen of organisaties die ko­men uit andere landen met andere zeden. Gelukkig beschikken wij in
Ne­derland dan ook over een reeks in­stanties, zoals de Binnenlandse
Veil­igheidsdienst (BVD), de politie en zelfs de media, en over procedures, zoals een kort geding, die we kunnen inzetten tegen dergelijke misstanden. Sinds wanneer is het echter de taak van het NCB om voor politie te spe­len?

Is het niet vreemd dat de directeur van een welzijnsinstelling zich geroe­pen voelt deze zaak uit te gaan zoe­ken? Gaat het tegenwoordig zo goed met de buitenlanders in Nederland dat het NCB zich met andere taken kan gaan bezighouden dan de verbetering van de positie van deze buitenlan­ders? Dat punt is helaas nog lang niet bereikt. Het gaat de laatste tijd eerder slechter met de buitenlanders dan beter. Als Rabbae dan de kostbare tijd van het NCB besteedt aan het verkeerde doel, schaadt hij daarmee de belangen van zeer veel mensen.
In de eerste plaats versterkt zijn kruistocht tegen de Ummon de vooroordelen tegen buitenlanders. lk merk dat het steeds vaker voorkomt dat Neder­landers denken dat iedere (religieuze) activiteit van buitenlanders geleid wordt vanuit het buitenland.

De strijd tegen de Ummon bevestigt het vooroordeel dat buitenlanders in Nederland een vijfde kolonne vor­men, dat zij in de eerste plaats denken aan de belangen van hun landen van herkomst. Dat is des te pijnlijker, omdat veel buitenlanders hier, ondanks het feit dat men ze nog steeds buiten­landers noemt en als buitenlanders beschouwt, zichzelf beschouwen als Nederlanders.

In de tweede plaats schaadt Rabbae ‘de NCB-medewerkers omdat hij hun :werkgelegenheid op het spel zet. Indien hij namelijk het centrum inzet voor taken waarvoor het niet bedoeld ‘is en voor taken die bovendien door andere instanties beter kunnen wor­den uitgevoerd, draagt hij bewijs aan voor de stelling dat het NCB een over­bodige instelling is geworden.

Dat is een ernstige zaak, want binnen het NCB zijn er medewerkers die beslist kwaliteit hebben en die, mits juist ingezet, kunnen bijdragen aan de verbetering van de positie van buiten­landers in Nederland. Al zou ik per­soonlijk liever zien dat ze dat deden vanuit algemene instellingen en overheden, want ook op dit punt ben ik tegen een aparte behandeling van buitenlanders.

In het verleden, toen het zich bezighield met de taken waarvoor het ooit is opgericht, heeft het NCB bijzonder nuttig werk gedaan. Maar dat was onder een andere leiding.

Veel Nederlanders denken dat de directeur van het Nederlands Cen­trum Buitenlanders namens alle bui­tenlanders in Nederland spreekt, ze­ker nu die functie sinds een aantal jaren door een buitenlander wordt bekleed. Maar in werkelijkheid is het een Nederlandse welzijnsinstelling ten behoeve van buitenlanders. Het NCB heeft geen achterban, hoe hard Rabbae ook probeert het tegendeel te bewijzen.

De huidige kruistocht tegen de Ummon is slechts een van Rabbaes vele kruistochten tegen organisaties en personen die hij beschouwt als bedreigend voor zijn eigen invloed. Het is niet voor niets dat hij een Marokkaanse organisatie aanvalt. Het is niet voor niets dat hij de grootste organisatie van Marokkanen in Nederland aanvalt. Dat heeft niets te maken met buitenlandse invloed, maar met persoonlijke invloed.

Het heeft ook niets te maken met religie of po­litieke richting, wat moge blijken uit het feit dat het duidelijk linksge­oriënteerde Ko­mitee van Marok­kaanse Arbeiders in Nederland (KMAN) zich geschaard heeft aan de zijde van de beslist meer behoudende Ummon in de strijd tegen Rabbae.

Nu er een tot voor kort voor onmogelijk gehouden breed samenwerkingsverband ontstond van isla­mitische organisaties in Nederland, de Islamitische Raad Nederland, waarin voor het eerst moslims uit verschillende landen van herkomst (zoals Tur­kije, Marokko en Suriname) zich ver­enigden, gebeurde precies wat er op grond van eerdere acties van Rabbae te voorspellen viel. Dit keer werd niet alleen een concurrerende vereniging opgericht met steun van het NCB, maar tevens werd de aanval op een van de deelnemende organisaties ge­opend. Nu was het de Ummon, maar in principe had een van de deelne­mende Turkse organisaties net zo goed het slachtoffer van deze kruistocht kunnen worden.

Ik weet dat er te veel ambtenaren en welzijnswerkers in de Tweede Ka­mer zitten om het NCB meteen op te heffen. Bovendien was minister d’An­cona NCB-bestuurslid. Maar het is ook helemaal niet nodig om Rabbae mid­dels een dergelijke drastische oplossing tot de orde te roepen. Geef het NCB aan de buitenlanders!