Generalisatie versus uniciteit
Dilemma en oplossing
Een sociologische ordening brengt generalisatie van grote groepen mensen met zich mee.
Dit staat op gespannen voet met de uniciteit van elk individu. Met de structurentheorie wordt dit dilemma
opgelost (zie figuur).
De structurentheorie in beeld: segment en individu daarbinnen
Toelichting:
personen a, b, c, etc… kunnen tot het segment F behoren, toch zijn zij verschillend.
Hetzelfde geldt voor de andere segmenten.
Let wel: Bij ‘Individu’ dient men dus een aantal puntjes erbij te denken, gelijk aan
het aantal aardbewoners (ca. 7 miljard).
Voorbeelden van verregaande verschillen tussen de F en G:
Enkele patronen, die overigens bij de indelingen van dimensies (van Hofstede – die ik overigens waardeer voor zijn pionierswerk op dit gebied – e.a.) niet worden onderkend, zijn:
- bij de F structuur is er een grotere noodzaak tot duidelijkheid (en minder nuancering) over de gehele linie, ook ten aanzien van de diverse rollen;
- meer F betekent ook meer collectieve identiteit, dit betekent dat de groep (en niet het individu) centraal staat.
De gevolgen hiervan voor gedrag en beleving reiken heel ver:
- een extern (in plaats van intern) referentiekader voor goed en kwaad;
- motivatie door de groep (meer dan de intrinsieke motivatie);
- bijna alles is persoonlijk; weinig onderscheid tussen persoonlijk en zakelijk;
- nadruk ligt meer op relatie en vorm en minder op inhoud;
- het hoogste streven is eer en niet zelfontplooiing.
De consequenties in praktische zin laten zich gemakkelijk raden in allerlei situaties: motivatie, samenwerking, leidinggeven, onderhandeling, conflicthantering, etc.